3. DE VERERVING VAN KLEUR- EN VEERPATRONEN BIJ DUIVEN

Iedere duivenliefhebber weet, hoe oneindig groot het aantal kleuren bij post- en sierduiven feitelijk is; de vogels van een duivenliefhebber, die zuiver voor zijn persoonlijk genoegen een aantal duiven rond huis, en hof heeft vliegen en iedere duif met zijn zelf gekozen duivin laat paren, waardoor lukrake kruisingen ontstaan, tonen ons de meeste vreemde maar daarom niet minder interessante kleuren en tekeningen. De sportfokkers, hebben echter, al lang voordat de wetenschappelijke onderzoekers op dit terrein hun uiterst belangrijke werk begon­nen, ingezien, dat er slechts enkele hoofdkleuren hij duiven vielen te onderscheiden, met daarnaast de zogenaamde tussenkleuren, die zij zuiver konden doorfokken, of vrij eenvoudig konden scheppen door paring van bepaalde grondkleuren met deze tussenkleuren, of de tussenkleuren onderling.

De rest van alle mogelijke, of beter geschreven onmogelijke kleuren werd verbannen, niet erkend, ook al, omdat de fokkers tot de ontdekking waren gekomen, dat deze kleuren voor het fokken van vogels met ‘sterke’ standaardkleuren toch niet waren te gebruiken.

Waar al die kleuren vandaan kwamen, wist men niet en er werd verder ook niet over nagedacht; de ‘miskleurige’ vogels gingen de een na de ander een gewelddadige dood tegemoet?

Eerlijkheidshalve moet worden gezegd, dat over het ontstaan van de kleurenrijkdom van post- en sierduiven, ondanks alle onderzoekingen, tot nu toe nog geen zekerheid is. Vol­gens een veronderstelling, die toen onder invloed van de leer van Charles Darwin vooral opgang maakte, zouden de tamme duivenrassen alleen maar die veerkleuren kunnen tonen, die in meer of minder bedekte vorm bij de wilde rotsduif (Columba livia) voorkomen. Door de jongste ontdekkingen op lectuurgebied betreffende tamme duivenrassen is deze stelling op losse schroeven komen te staan en wordt aangenomen, dat niet alleen de wilde rotsduif de stamvader van onze duivenrassen is geweest. De veerkleuren van de tamme duivenrassen zijn bovendien groter in aantal, dan de kleuren van het gevederte van de wilde rotsduif.

De helaas uiterst zeldzaam voorkomende melkvaalblauwe Brunswijker Baardtuimelaar met zijn gelijkmatige melkblauwe (taptemelk) kleur, zonder vleugelranden, de ivoorkleurige Maanduif met zijn over de borst lopende, scherp begrensde halve maan tekening in goudgeel of kastanjebruin, de zeer zachte zilverblauwachtige kleur van de Damascener, een kleur, die uniek is in het kleurenpalet van de duivenrassen, maar die een donker ondergevederte draagt en de ijsblauwe kleur bij IJsduiven en Gallicische Zilvereksters zijn kleurrijke verschijningsvormen, die maar nauwelijks in het afstammingspatroon passen. Naast de kleurenrijkdom, die door afstamming is ontstaan, zijn gedurende de meer dan 2000 jaar oude domesticatie en de daarmee verbonden rasontwikkeling veel mutaties opgetreden, die door de fokkers angstvallig zijn vastgehouden en verder gefokt.

Ieder duivenras heeft zijn eigen ‘standaard’ kleuren, die vaak weinig van elkaar afwijken en terug te voeren zijn op de hoofdkleuren of te wel de fundamentele kleuren.

Fundamentele kleuren zijn: zwart, bruin en rood.

Pigment

De kleuren in de veren en ogen bij duiven worden veroorzaakt door bepaalde kleurstoffendragers, microscopisch kleine gekleurde korrels, die in de mergcellen zetelen.

De zwarte pigmentkorrels zijn verantwoordelijk voor de zwarte veerkleur; de bruine (chocoladebruin) meer staafvormig, zijn diep bruin, kleurecht en bestand tegen alle chemische invloeden; de rode zijn roodachtig bruin. Onder invloed van erfelijke factoren kunnen nu deze ‘fundamentele kleuren’ veranderingen ondergaan, maar steeds blijft hetzelfde pigment zijn werk doen.

Structuurkleuren

De nauwgezette lezer zal al hebben opgemerkt, dat bij de hiervoor genoemde fundamentele kleuren de kleur blauw niet is opgesomd, hoewel dit één van de hoofdkleuren van alle duivenrassen is! Blauw pigment bestaat echter niet. Blauw is niets anders dan zwart pigment, dat op een bepaalde manier is samengetrokken; bij zwart is het pigment namelijk gelijkmatig door de cellen verspreid, maar hij blauw zijn de pigmentkorrels dicht op ernaar gepakt in het midden van elke cel en door deze samentrekking van het pigment ontstaan een zeker kleureffect, dat wij, mensen, blauw noemen. Zo’n kleur duiden we aan met de term structuurkleur.

Door de mogelijkheid van samentrekking of spreiding, want dat kan ook, van het pigment, kunnen wel veel schakeringen tussen zwart en blauw ontstaan, hetgeen de duivenliefhebber in de praktijk vooral tegenkomt.

 

Verdunning van pigment.

Behalve door structuurveranderingen van het pigment, kan ook nog kleur verandering optreden door verdunning van het pigment.

Alle fundamentele kleuren en de structuurkleur blauw kunnen op twee manieren te voorschijn treden, namelijk als intensieve en als verdunde kleur. Genetisch bestaan er nog twee kleuren, namelijk bruinzilver en roodzilver, waardoor in totaal 6 intensieve kleuren bestaan en waarmee ook 6 verdunde kleuren corresponderen.

 

Wanneer we de gevlekte vogels buiten beschouwing laten, zijn deze kleuren weer in 2 groepen onder te brengen, namelijk geband en eenkleurig, die we weer onderverdelen is intensief en verdund.

 

Geband

 

Eenkleurig

 

Intensief

Verdund

Intensief

Verdund

Blauw

Blauwzilver

Zwart

Dun

Bruinzilver

Lichtbruinzilver

Bruin

Lichtbruin

Roodzilver

Geelzilver

Rood

Geel

 

Dit 12-tal kleuren vormt het basismateriaal, waarmee en waaruit alle kleurcombinaties zijn opgebouwd, met uitzondering van wit, dat geen kleur is, maar een afwezigheid van kleur aangeeft.

Alvorens ons te storten in de schema ‘s, die zo eenvoudig mogelijk zijn opgezet, om zo snel mogelijk een inzicht te krijgen in de gedragingen van de kleuren bij duiven, moeten we toch nog even teruggrijpen naar het ontstaan van de vogel en de grondbeginselen van de erfelijkheidsleer. Aangetoond is, dat de chromosomen van zeer groot belang zijn, maar de geslachtschromosomen zijn voor de duivenfokker wel van het allergrootste gewicht. In deze geslachtschromosomen zitten namelijk nog verschillende anders erffactoren, dan die het toekomstige geslacht van de jonge duif bepalen en die met de samensmelting van zaad- en eicel overgaan op het jonge dier.

Fokzuiver of fokonzuiver voor kleur.

Mist een jonge duif een geslachtschromosoom, omdat hij ontstaan is uit de eicel zonder dat geslachtchromosoom, dan mist hij vanzelfsprekend ook de met dat geslachtchromosoom onverbrekelijk verbonden erffactoren, met alle gevolgen van dien en dat kunnen grote zichtbare gevolgen zijn! Een dergelijke duif noemt men dan fokonzuiver voor alle erffactoren, die met dat geslachtchromosoom zijn verbonden. Een van deze erffactoren die zo’n duif kan missen, is de factor voor kleurdiepte, de zogenoemde intensiviteitfactor.

Mist hij die aan het geslachtchromosoom gebonden erffactor voor kleurdiepte niet, dan is de vogel fokzuiver voor kleur te noemen.

schema’s 8 -13 geven nu aan, welke kleuren bij duiven te verwachten zijn, wanneer de factor voor kleurintensiviteit al dan niet optreedt.

Schema 8 geeft de paring aan van fokzuivere, intensieve gekleurde doffer (zwart, rood, bruin of blauw), met een intensief gekleurde duivin van dezelfde kleur als de doffer (zwart, rood, bruin of blauw). Alle jongen, voortgekomen uit fokzuivere, intensief gekleurde doffers x intensief gekleurde duivinnen, zijn dan gelijk gekleurd als de ouders. In de helft van de combinatiemogelijkheden kan de moeder een geslachtchromosoom aan haar nakomelingen meegeven, de andere helft krijgt dat niet mee en mist dus eveneens de hieraan gekoppelde erffactor, waardoor deze jongen duivinnen, zullen zijn. De fokzuivere doffer zorgt ervoor, dat de kleurdiepte over alle jongen gelijk is.

Schema 9 geeft de paring aan van fokonzuivere, intensief gekleurde doffer intensief gekleurde duivin. Aan het uiterlijk van deze doffer is dit niet te zien maar de ontwikkelingssamenstelling van deze vogel is geheel anders, dan die van de jongen. Uit deze paring kunnen 4 verschillende ontwikkelingssamenstellingen komen en wel:

1. Fokzuivere jonge doffer

2. fokonzuivere jonge doffer

3. intensief gekleurde jonge duivin

4. verdund kleurige jonge duivin

De jonge doffers 1 en 2 zijn uiterlijk weer niet van elkaar te onderscheiden, maar in erfelijke aanleg verschillen ze wel degelijk! Wie van hen beiden fokonzuiver blijkt te zijn, zal de toekomst leren, wanneer beide gepaard worden aan een intensief gekleurde duivin van dezelfde kleur, als de doffer zijn.Gedragen de jongen hiervan zich als schema 8, dan is de gebruikte doffer fokzuiver; valt er plotseling een verdund kleurig exemplaar waar te nemen, dan is die gebruikte doffer fokonzuiver en is schema 9 van toepassing. De verdundkleurige jonge vogel is altijd een duivin; de verdunde kleur is in dit geval aan het geslacht gebonden; dit wordt nu de geslachtgebonden eigenschap genoemd. Wanneer bij een duivenfokker uit twee intensief gekleurde gelijke ouders verdund kleurige jongen worden geboren, dan is de fokker ervan overtuigd, dat de doffer van het ouderpaar fokonzuiver is en dat de verdundkleurige jongen duivinnen zijn! Gemakkelijk, want sommige sierduivenrassen geven hun geslacht op jonge leeftijd maar zelden bloot en de fokker moet soms maanden wachten, voordat hij definitief kan zeggen, wat een doffer en wat een duivin is. De jonge intensief ge­kleurde doffers zijn voor de helft fokzuiver, voor de andere helft fokonzuiver.

Wat gebeurt er nu, wanneer de fokker een fokzuivere, intensief gekleurde doffer paart aan een dergelijk verdund kleurige duivin. Schema 10 laat dat zien.

Fokzuivere, intensief gekleurde doffer x verdund kleurige duivin geeft intensief gekleurde jongen in beide geslachten, waarvan echter de jonge doffers alle fokonzuiver zijn. Maar nu paart de fokker een fokonzuivere intensief gekleurde doffer aan een verdund kleurige duivin:

schema 11 geeft aan wat er dan gebeurt.

Fokonzuivere, intensief gekleurde doffer x verdund kleurige duivin geeft tal van combinaties:

1. fokonzuivere, intensief gekleurde doffer,

2. fokzuivere verdund kleurige doffer,

3. intensief gekleurde duivin,

4. verdundkleurige duivin.

Op deze manier ontstaan dus gele, zilverkleurige, dunkleurige doffers. Van beide zijden mist deze doffer het geslachtchromo-soom, zodat hij wel verdundkleurig moet zijn. Vroeger klaagden de liefhebbers, dat er slechts verdundkleurige duivinnen tevoorschijn traden, maar nu, met behulp van de erfelijkheidleer worden er verdundkleurige doffers aan de lopende band gefokt!Fokonzuivere, intensief gekleurde doffer, gepaard aan verdundkleurige duivin geeft dus beide kleuren in beide geslachten; de intensief gekleurde doffers zijn wederom fokonzuiver.

 

Schema 12 geeft aan welke jongen te verwachten zijn uit de paring verdundkleurige doffer x intensief gekleurde duivin. Van de moeder ontvangt de helft der jongen het enig aanwezige geslachtchromosoom, dat dus intensief gekleurd, maar fokonzuiver zal zijn, de andere helft ontvangt helemaal geen geslachtchromosoom en deze jongen zullen dus verdundkleurig en allemaal duivinnen blijken te zijn. Verdundkleurige doffer, gepaard aan intensief gekleurde duivin geeft alleen intensief gekleurde, maar fokonzuivere doffers en verdund kleurige duivinnen.

Schema 13 geeft aan, dat er uit paring van twee verdundkleurige duiven nooit en te nimmer intensief gekleurde jongen worden geboren, omdat ze beide de intensiviteitfactor missen, zodat zij ook onmogelijk op hun nage­slacht deze factor kunnen overbrengen. Vertelt een liefhebber u, dat hij uit twee gele vogels een rood exemplaar heeft gefokt, dan speldt hij u iets op de mouw, hij kent de wetten van de erfelijkheidsleer niet, of er loopt in de volière een felle rode doffer van hetzelfde ras rond, die het met de huwelijkstrouw niet zo nauw neemt of zelfs niet eens gepaard is, of ‘over’ is.

Uit de schema’s blijkt ook nog, dat bij het fokken van verdundkleurige duiven het eerste fokseizoen slechts gedeeltelijke resultaten te behalen zullen zijn, wanneer het om verdundkleurige vogels gaat. Doorzetten! een volgend seizoen, dat is het enige middel om tot succes te komen. Verdundkleurige exemplaren onder elkaar paren geeft veelal op de duur teleurstelling. De vitaliteit, de kracht en de grootte lopen dan terug, zodat zowel intensief gekleurde als verdundkleurige vogels van het zelfde ras worden gefokt, om zo verdunde kleur in stand te houden.

Alvorens de lezer zich stort in de meer ingewikkelde materie betreffende de erfelijke gedragingen van kleuren bij duiven, is het raadzaam de schema’s 8 -13 nogmaals goed te bestuderen, zodat de duivenfokker-lezer tenslotte volledig uit het hoofd de uitkomsten van deze 6 paringen kan opzeggen en verklaren. Een soort examen dus, waarmee u echter eer inlegt bij besprekingen met collega fokkers, op de tentoonstellingen, bijeenkomsten en in uw eigen volière!

Zwart

Zwart is de sterkste vorm van pigment en het sterkste zwart, dat dominant of overheersend is over alle kleurfactoren is een kleur, dat als ‘metaalglans’ vooral voorkomt op kop, hals en borst. Meestal zijn de slagpennen en staartpennen iets doffer van kleur, maar in veel duivenrassen is de zwarte kleurslag de laatste jaren geweldig opgevoerd, zodat we werkelijk van lakzwarte kleur kunnen spreken. Met behulp van een doekje dat in azijn is gedompeld, is de lakzwarte kleur nog op te ja­gen, hetgeen voor de tentoonstellingen als make-up’ toege­staan is. Schoensmeer echter is uit den boze! De beste methode, om prima zwart te fokken is zwart x zwart, dat mits fokzuiver en hierom gaat het vaak, uitsluitend zwarte nakomelingen geeft (zie schema 14). Vleugelduiffiguurtjes, waarbij de fokker steeds op kleurdiepte en groene keverglans op nek, kop en hals let en de doffe zwarte kleur, zo dat nog vaak bij kropperrassen (Hollandse kroppers!) voorkomt, uit zijn stamvogels weert. Ook kruising met dunkleur is mogelijk, maar omdat deze kleur geslachtgebonden is, zal de beste combinatie luiden: zwarte doffer x dunkleurige duivin (zie schema 15), die zwarte jon­gen in beide geslachten oplevert. Dunkleurige doffer x zwar­te duivin geeft zwarte doffers en dunkleurige duivinnen (zie schema 16).De zwarte doffer, een jong van schema 16, die dus een dunkleurige vader had, gepaard aan een zwarte duivin, om het even of dat nu zijn moeder, zuster, nicht, of volkomen vreem­de duivin is, geeft fokzuivere en fokonzuivere zwarte jongen doffers, die uiterlijk weer niet van elkaar zijn te onderscheiden, maar in erfelijke aanleg volkomen verschillende zijn, en zwarte en dunkleurige jonge duivinnen, (zie schema 17) en volgt daarom gewoon de grondregel van schema 9, die u al uit het hoofd kent! Ook omgekeerd, een zwarte doffer, een jong uit schema 15, die dus een dunkleurige moeder had x een zwarte duivin, geeft eveneens fokzuivere en fokonzui­vere zwarte jonge doffers, zwarte en dunkleurige jonge duivinnen. Naast fokzuivere zwarte doffers bestaan er dus genetisch nog fokonzuivere zwarte doffers, zoals hierboven is aangetoond, afkomstig uit dunkleurige x zwarte, of zwarte x dunkleurige kleurkruisingen.Zwart is vervolgens ook nog te kruisen met andere kleuren en het spreekt nu vanzelf dat dergelijke ‘kleurgekruiste’ doffers weer anders van genetische samenstelling zijn, zoals we later zullen tegenkomen!Wie daarom een zwarte doffer, van welk duivenras ook, koopt, kan voor zeer veel kleurverrassingen komen te staan!

Zwart x blauw is mogelijk, wanneer wit tevens een gedeelte van de kleur van het gevederte uitmaakt; het witte gedeelte van het gevederte ‘verbergt’ andere kleuren en is te vergelijken met een nog niet ontwikkelde foto.Uit de kleurkruising nafok zwart x blauw geven de zwarte exemplaren veel blauwe nafok, maar uit twee blauwe komen slechts zelden zwarte vogels.Vooral bij vleugelduiven is de kruising zwart x blauw te doen gebruikelijk, omdat bij voortgaande zwart x zwart paringen de witte vleugelbanden steeds smaller worden en tenslotte verdwijnen. Kruisingen met blauw voorkomen deze teruggang van de witte vleugelbanden, die hij de blauwe variëteit bijna altijd goed in lengte en breedte zijn. Uit een schraal gebande zwarte vogel x een blauwe zijn exemplaren met goede bandjes te verwachten. Voor de fokzuiverheid van zwart verwijzen we verder naar het onderwerp: zwart en de fokzuiverheid ervan.

Rood

Rood vormt een prachtige kleur bij duiven, is buitengewoon geliefd en komt bij alle tamme duivenrassen voor, vanaf het fraaiste diep kastanjerood tot het meer doffe rood, dat vaak nog een blauwachtige gloed vertoont op sommige, delen van het duivenlichaam.In de postduivensport spelen de kleuren geen belangrijke rol, omdat deze tak van duivenliefhebberij zich volledig richt op de vliegprestaties, maar in de sierduivensport daarentegen is kleur, naast type en structuur wel een belangrijk onderdeel van de liefhebberij, dat vooral hij de groep kleurduivenrassen een allesbeheersende rol speelt.

Helaas is de tijd nog niet rijp voor een volledige ommezwaai in de erkenning van fraaie kleuren bij de overige sierduivenrassen, die vooral in rood vaak bijzonder lelijke en eigenlijk de liefhebberij zelfs afstotende kleurmengelingen laten zien, terwijl dit nu, met behulp en kennis van de erfelijkheidsleer bij duiven, in het geheel niet meer het geval behoefde te zijn.Een jonge generatie duivenliefhebbers volgt de oude echter op, een logisch en tevens een zeer verheugend natuurverschijnsel. Deze jonge generatie verschilt echter hemelsbreed met die van vroeger, is meer realistisch ingesteld opgevoed en bezit meer kennis over talrijke onderwerpen, dan hun ouders, vaak onvoorstelbaar meer. Overal rekent de nieuwe generatie af met oude denkbeelden en begrippen.

De duivenliefhebbers heeft hij de kleur rood te doen met twee genetisch totaal verschillende vormen dominant rood en recessief rood. Populair geschreven: postduivenrood en Sierdui­venrood.

Absoluut dominant rood, postduivenrood dus, is geslachtgebonden en uiterlijk vaak niet te onderscheiden van het zuivere niet geslachtgebonden Sierduivenrood.  Door de vele en jarenlange kruisingen met beide soorten rood is het thans nog maar moeilijk vast te stellen, met welke vorm rood de fokker te maken heeft, terwijl het zelfs kan voorko­men, dat in één en dezelfde duif beide soorten rood vertegenwoordigd zijn. Dit komt, omdat de beide roodfactoren niet in hetzelfde chromosoom liggen! Dit is geen pas ontdekte stelling, want Dr. J. Metselaar, een naar de USA gemigreerde geneticus, publiceerde hierover al in 1926, in Color beding in Pingen Pluimage’. De duivenfokker zal zich nu afvragen, hoe hij de twee ‘soorten’ rood in zijn rode duiven te weten kan komen; proefparingen wijzen dit onomstotelijk uit! Teneinde rode duiven, van welk ras ook, ‘kleur te laten bekennen’, paart de fokker rood x zwart of zwarte x rood, dan wel rood x blauw of blauwe x rood. Bezit hij naast rode exempla­ren geen zwarte of blauwe, dan schaft hij zich deze aan, leent een exemplaar van hetzelfde ras voor korte tijd van een collega-fokker.

Andere foefjes dan proefparingen zijn er niet!

Postduivenrood

We nemen nu eerst het Postduivenrood onder de loep:

Postduivenrood is dominant. Overheersend over zwart, waaronder we mede verstaan alle variaties van egaal zwartkras, donkerblauwkras enz tot blauwband toe.

Fokzuivere postduifrode doffer x postduifrode duivin geeft slechts rode nakomelingen in beide geslachten! Dit gebeurt ook bij fokzuivere sierduif rode doffer x sierduif rode duivin, (zie schema 8), dus hieruit worden we niets wijzer. Nu gaan we dan kleur kruisen!

Postduifrood x zwart en zwart x PostduifroodFokzuivere, postduifrode doffer x zwarte duivin geeft altijd rode nafok in beide geslachten (zie schema 18)! Ten einde het de lezer gemakkelijk te maken zijn hiervoor opzettelijk postduivenfiguurtjes gebruikt. De F1 doffers zijn nu echter fokonzuiver rood

Fokonzuivere, postduifrode doffer x zwarte duivin geeft Zwarte en rode doffers en zwarte en rode duivinnen; beide kleuren dus in beide geslachten, zie schema 19.

Fokonzuivere, postduifrode doffer x postduifrode duivin geeft postduifrode fokonzuivere en fokzuivere doffers, postduiven-rode en zwarte duivinnen, zie schema 20. De postduivenrode vader toont weliswaar rood, maar draagt erfelijk in zich, uit een vroegere generatie (zie de jonge doffers uit de schema’s 18 en 19) zwart bij zich, dat hij niet kan tonen in zijn veren-pakje, omdat postduivenrood nu eenmaal overheerst over zwart.

Zwarte doffer x postduifrode duivin geeft postduivenrode doffers en zwarte duivinnen, zie schema 21.

 

Blauw x postduivenrood en postduivenrood x blauw

Blauw x postduivenrood en postduivenrood x blauw

 

Fokzuivere postduivenrode doffer x blauwe duivin geeft postduivenrode nafok in bei­de geslachten, zie schema 22;

Hollandse en Engelse Dwergkroppers onder andere zullen dit onomstotelijk bewij­zen, mits de vader fokzuiver was voor de kleur!

Blauwe doffer x postduivenrode duivin geeft postduivenrode doffers en blauwe duivinnen, zie schema 23.

Engelse Krop­perfiguurtjes wegens de geslachtgebondenheid van het postduivenrood! Gemakkelijk voor de fokker, omdat hij op een leeftijd van 14 dagen bij zijn jonge vogels al het geslacht kan zien.

 

Gedragen de kleuren van de jongen zich uit bovenstaande parin­gen, zoals de kleuren schema’s aantonen, dan heeft de fok­ker van welk duivenras ook, of het nu Kroppers, Pauwstaar­ten, Oudhollandse Meeuwen, Oudhollandse Kapucijnen, Raadsheren, Schoonheidspostduiven, Wratduiven of andere rassen betreft, te maken met postduivenrood en met alle ge­volgen van dien! Komen er miskleuren tevoorschijn, dan was de doffer, stamvader niet fokzuiver voor de kleur!

 

In de praktijk is het echter meestal zo, dat de fokker hij nauw­keurig onderzoek van zijn rood gekleurde duiven al kan vast­stellen of hij te doen heeft met postduivenrood, of niet. Bij hel­der daglicht kan hij nu zijn rode vogels één voor één grijpen en goed onderzoeken en daarbij moet hij ook de binnenvanen der veren niet vergeten.

Postduivenrood openbaart zich namelijk vaak door het optre­den van sporen van zwart pigment in de veerkleur, terwijl het zich ook verraadt door een blauwachtige schijn met sporen van donker pigment in slag- en staartpennen.

Walgelijk lelijk zijn deze blauwe gloed en donkere spetten, die enorm veel afbreuk doen aan het geheel. Bij geen enkele re­clamecampagne of fabricage van welk artikel ook zou deze kleurmengeling de kooplust der gegadigden kunnen opwekken, maar wij duivenfokkers nemen nog steeds genoegen met deze onverkoopbare waar!

 

Zodra er maar één zwartachtige kleurspet in een overigens fraai rood uitgevoerd gevederte te bekennen valt, zelfs ook bij kleurduivenrassen en Tuimelaarrassen is postduivenrood in die duif aanwezig, hij toont dit weliswaar nauwelijks of soms in liet geheel niet, maar zal later bij de nafok zijn ware kleur wel degelijk bekennen.

 

 

Sierduivenrood

Sierduivenrood is ‘zuiver’ rood, verspreid over het gehele dui­venlichaam met inbegrip van een zuiver roodgekleurde staart. Geen ander rood kan zo zuiver worden gefokt, zo vrij van zwart pigment als Sierduivenrood, dat ook totaal vrij is van zwarte of blauwe weerschijn. Bewust zijn bij de behandeling van de intensieve kleuren zwart, rood, blauw en bruinrode Neurenberger Zwaluwduiven, een Kleurduivenras, als afbeeldingen gekozen en bij het gedrag der kleurkruising Sierduivenrood x zwart opzettelijk Oudhol­landse Tuimelaar-figuurtjes, omdat we bij de Kleurduiven- en Tuimelaars- en Hoogvliegrassen het fraaie Sierduivenrood in zijn meest vol-maakte en zuiverste vorm kunnen aantreffen. Inderdaad ‘kunnen’ aantreffen, want ook bij deze sierduiven rassen is het Sierduivenrood door vroegere kruisingen, soms vermengd met het verfoeilijke postduivenrood, dat evenwel door een fokker met inzicht is uit te bannen.

Sierduivenrood, recessief rood, gedraagt zich genetisch ge­heel anders dan postduiven-rood en daarop zijn onze proef­paringen juist gebaseerd!

 

Sierduivenrood x zwart

We gaan nu de volgende kleurkruising uitvoeren:

* fokzuivere sierduivenrode doffer x zwarte duivin geeft zwarte nakome­lingen in beide geslachten, zie schema 24. Oudhollandse Tuimelaarfiguurtjes. Dit rood trekt zich terug tegenover zwart bij kleurkruising! Vergelijkt u dit nu eens met schema 18.

* Fokonzuivere, sierduifrode doffer (uit sierd. Rood x sierd. Geel of omgekeerd) x zwarte duivin geeft fo­konzuivere zwarte doffers, sierduivenrode en sierduiven gele duivinnen, zie schema 25 en vergelijk dit met schema 19.

* Fokonzuivere sierduifrode doffers komen voort uit diverse kleurkruisingen, zoals we al hebben gezien, namelijk uit de paring:

sier­duivenrode, fokzuivere doffer x sierduivengele duivin, zie schema 10;

* fokonzuivere, sierduivenrode doffer x sierduivengele dui­vin, zie schema 11

sierduivengele doffer x sierduivenrode duivin, zie schema 12.

* Fokonzuivere, sierduifrode doffers komen derhalve meer voor dan menig duivenfokker denkt!

Zwart x Sierduivenrood

Fokonzuivere, zwarte doffer x sierduifrode duivin geeft zwar­te nafok in beide geslachten; zie schema 26, en vergelijk dit met schema 14.

Zwart overheerst namelijk over Sierdui­venrood, maar niet over postduivenrood, zoals uit de schema’s blijkt!

 

Sierduivenrood x blauw

Sierduivenrode doffer x blauwe duivin geeft blauwe nafok in beide geslachten, zie schema 27, vedervoetige Saksische Eksterkropper figuurtjes.

 

Blauw x Sierduivenrood

Blauwe doffer x sierduivenrode duivin geeft eveneens blau­we nafok in beide geslachten, zie schema 28, vedervoetige Saksische Eksterkropper figuurtjes. Deze kleuren zijn niet geslachtsgebonden, terwijl blauw dominant is, overheerst over Sierduivenrood! Vergelijk dit met de schema’s: 22 en 23, waar postduivenrood in het kleurenspel is!

Bezit de duivenfokker rood gekleurde duiven dan kan hij nu aan de hand van bovenstaande kleurenschema’s onmiddel­lijk uit de nafok opmaken, met welke kleur rood hij te maken heeft. De opmerkzame lezer zal al geconstateerd hebben, dat Sierduivenrood niet alleen voorkomt bij kleurduiven, en Tuimelaar- en Hoogvliegrassen, maar, zoals de kleurensche­ma’s 27 en 28 aantonen, ook hij sommige Kropperrassen in zijn volmaaktste vorm aanwezig is. Vooral de Duitse Kropperrassen, ontstaan uit kruisingen van oeroude stamvormen van Kropperrassen met Kleurduivenrassen, bezitten veelal een zeer groot percentage sierduivenrood, waardoor hun kleuren zo buitengewoon fraai en intensief zijn, in tegenstelling tot de vaak matige en zelfs uitgesproken onzuivere kleuren, die we vaak tegenkomen bij Hollandse, Holle. Engelse, Engelse, Dwerg-, Gentse en Franse, Norwich Kroppers, waar men zich tot nu toe nog steeds blind gestaard heeft op het type, zodat de kleuren helaas een vrij onbetekenende rol gingen spelen!

 

Ter verbetering van de houding en beenlengte is in de veder­voetige Saksische Eksterkropper op bescheiden wijze de En­gelse Kropper ingekruist, die met veel erffactoren voor postduivenrood dit natuurlijk ook in de vedervormige Saksische Eksterkropper bracht. Door onmiddellijke terugparing der F1 aan de vederv. Saksische Eksterkropper voorkwamen de fok­kers, dat het postduivenrood de overhand nam en is er in de huidige, moderne, hooggestelde fijn getailleerde vedervoetige Saksische Eksterkropper ge­lukkig geen spoor van postduivenrood meer te bekennen. Een bewijs, dat met doelbewuste teeltkeus en selectie, ook op kleur, Sierduivenrood in ieder Kropperras is te verwezenlijken, evenals in alle Struktuurduiverrassen.

 

Sierduivenrood x dunkleurFokzuiver

Sierduivenrood is vervolgens eveneens goed te kruisen met dun-kleurig, verdund zwart. Hoewel dunkleur bij veel duivenrassen niet als ten-toonstellingskleur is erkend, kan deze kleur voor de fok van grote betekenis zijn. De kleuren schema’s laten zien, welke kleu­ren de nafok zullen tonen:

Fokzuivere Sierduivenrood doffer x dunkleurige duivin geeft fokonzuivere zwarte doffers en sierduivenrode duivinnen, zien schema 29.

 

Dunkleurige doffer x Sierduivenrood duivin geeft fokonzuivere zwarte doffers en dunkleurige duivinnen, zie schema 30.

Zoals we vroeger gelezen hebben, noemen we een duif fokzuiver, wanneer de doffer een dubbele hoeveelheid ge­slachtscellen produceert en fokonzuiver, wanneer de vogel slechts een enkelvoudige hoeveelheid geslachtscellen kan af­geven.

Zodra we een fokzuivere, intensief gekleurde doffer paren aan een verdund kleurige duivin, of een verdund kleurige dof­fer aan een intensief gekleurde duivin, zijn de jonge doffers steeds fokonzuiver voor de ook al beschreven intensiviteitfac­tor, die geslachtsgebonden is; zie de tekst en de schema’s 10 en 12.

Zwart en de fokzuiverheid ervan.

Wanneer we nu echter een intensief gekleurde doffer paren aan een intensief gekleurde duivin van een andere intensieve kleur, dan van de doffer, blijft weliswaar de intensiviteitfactor gehandhaafd in de jonge doffers, maar komt de erffactor voor de (intensieve) kleur van de vader in het gedrang en daardoor slechts enkelvoudig in deze jonge doffer terug. Zoals uit de schema’s 24 en 26 blijkt, zijn de doffers uit de kleurkruisin-gen fokzuiver Sierduivenrood x zwart en zwarte x Sierduivenrood alle zwart, evenals de duivinnen. Fokzuiver zijn deze jonge doffers echter niet te noemen voor de kleur zwart, omdat bij deze jonge doffers de erffactor voor zwart slechts enkelvou­dig aanwezig is, vanwege de inmenging van het Sierduivenrood, wel voor de intensiviteitfactor!

 

De intensiviteitfactor daarentegen is in dubbele aanleg aan­wezig gebleven, omdat hier geen verdunde kleur in het spel is geweest. Vaak verraadt de opmerkelijk paarsachtige weer­schijn aan de hals en nekveren, dat de bewuste vogel uit Sierduivenrood is voortgekomen, want echte, fokzuivere zwarte exemplaren tonen immers een groene halsweer­schijn. Wat gebeurt er nu, wanneer de fokker een dergelijk zwarte doffer, voortgekomen uit de paring fokzuiver zwart x Sierduivenrood, of fokonzuiver Sierduivenrood x zwart paart aan een Sierduivenrood duivin?

Fokonzuiver zwart x Sierduivenrood

Fokonzuivere zwarte doffer (uit fokzuivere zwarte doffer x sierduivenro­de duivin, of fokzuivere sierduivenro­de doffer x zwarte duivin) x sierdui­venrode duivin geeft; fokzuivere, fo­konzuivere sierduivenrode jonge dof­fers, fokonzuivere zwarte jonge dof­fers (onzuiver voor zwart), zwarte en sierduivenrode duivinnen, zie sche­ma 31, Baardtuimelaar figuurtjes.

Het raadsel van de plotseling opduikende fokzuivere sierduivenrode doffers en sierduivenrode duivinnen bij een der­gelijke kleurkruising is hiermee opge­lost en tevens verklaard, waarmee er uit zwart x Sierduivenrood niet per se altijd zwarte jongen in beide geslach­ten komen te vallen, zoals schema 26 immers aangeeft.

 

Fokonzuivere zwarte doffer (uit fokzuivere zwarte doffer x sierduivenro­de duivin, of fokzuivere sierduivenro­de doffer x zwarte duivin) x zwarte duivin geeft fokonzuivere doffer, zwarte doffer, fokonzui­ver voor zwart, zwarte en sierduivenrode duivinnen; zie schema 32

 

Genetisch bestaan echter behalve 1. fokzuivere 2. fokonzuivere voor kleur en 3. fokonzuive­re voor de intensiviteitfactor nog andere zwarte doffers, die en voor de kleur en voor de in­tensiviteitfactor fokonzuiver zijn!

Deze doffers komen voort uit een paring van een fokonzui­vere vader voor de intensiviteitfactor (dus waar altijd een verdunde kleur in het spel is ge­weest, zoals dunkleurig, sierduivengeel) X duivin met intensieve kleur.

 

We gaan even terug naar schema 25; uit de paring fokonzuivere sierduifrode doffer x zwarte duivin vallen niet alleen zwarte jonge doffers, die fokonzuiver voor zwart zijn, maar ook zwar­te jongen, die zowel voor zwart, als voor de intensiviteitfactor onzuiver zijn! Niet voor niets staan er 2 zwarte jonge doffers afgebeeld!

 

Dit type, dat derhalve onzuiver is voor 2 factorenparen, is onderling met het oog van andere types te onderscheiden, maar zal in de nafok zijn geheel afwijkende erfelijke samenstelling wel degelijk tot uitdrukking brengen. Genetisch, erfelijk zijn deze doffers verschillend van op­bouw, omdat de ene factor verantwoordelijk is voor de kleur zwart, die niet geslachtsgebon­den is, de andere factor verantwoordelijk is voor de intensiviteitfactor, die wel geslachtsge­bonden is.

 

Dergelijke doffers komen ook voort uit de paringen: fokzuivere sierduifrode doffer x dunkleu­rige duivin, zie schema 29 en 30, en fokzuivere sierduifgele doffer x zwarte duivin en omge­keerd zie schema 41.

 

De lezer ziet dus, dat dit niet alleen theoretische veronderstellingen zijn, maar dat deze typen doffers meer voorkomen, dan men vroeger wel veronderstelde.

Wat gebeurt er nu, wanneer we een dergelijke zwarte doffer, onzuiver voor 2 factoren, paren aan een duivin.

Zwarte doffer, onzuiver voor kleur en voor intensiviteitfactor x sierduifrode duivin geeft;

fo­konzuivere zwarte doffers voor de kleur zwart,

fokonzuivere zwarte doffers voor 2 factoren paren, fokzuivere sierduivenrode doffers,

fokonzuivere sierduivenrode doffers, dunkleurige-, sierduivenrode-, zwarte en sierduivengele duivinnen in de verhouding 5:1:1:1.

Een prachtige combinatie derhalve, die de fokker talrijke mogelijkheden geeft, onder andere fokzuivere sier­duivenrode doffers oplevert en zelfs, zij het slechts bij voldoende nafok, sierduivengele duivinnen doet scheppen. Dikwijls valt zoiets in de praktijk mee, en heeft de fokker al geluk bij het eerste paar jongen, dat hem een dun bedonsd, later gele duivin oplevert. Zie schema 32.

Iets minder ‘bont’, maar niet oninteressant is de paring: Zwarte doffer, onzuiver voor de kleur zwart en de intensi-viteitfactor x zwarte duivin geeft: zwarte, fokzuivere doffers, zwarte fokon­zuivere doffers voor 2 factorenparen, zwarte fokonzuivere doffers voor de intensiviteitfactor, zwarte doffers, fokonzuiver voor de kleur zwart en zwarte-, dunkleurige, sierduivenrode- en sierduivengele duivinnen, in de verhouding 5:1:1, zie schema 34.

Het bovenstaande is inderdaad niet het eenvoudigste op het gebied van de erfelijkheidsleer hij duivenkleuren, maar na herhaalde lezing zal het de geïnteresseerde wellicht volkomen dui­delijk zijn. Terwijl de praktijk zich dan in zijn volière afspeelt, kan de fokker nu met behulp van de schema’s een en ander verklaren.

Uit het voorgaande blijkt duidelijk, dat zwart niet altijd hetzelfde zwart is bij onze duiven, maar is opgebouwd uit verschillende samenstelling en in de nafok grote verrassingen kan opleveren. Lakzwarte duiven fokken is werkelijk moeilijker dan menigeen denkt!

Blauw is de meest voorkomende kleur bij duiven en bijna geen ras, of de blauwe kleurslag, met of zonder vleugelbanden, is erkend.

 

De vererving van, blauw is recessief, terugtredend en kan daarom uit allerlei combinaties tevoor­schijn komen, ook waar de fokker het in het geheel niet verwacht, zoals bij o.a. roodroek Hollandse kropper x witte Oud-Hollandsche Tuimelaar.

 

Blauwe doffer x postduivenrode duivin geeft rode doffers en blau­we duivinnen als nafok, wegens de geslachtsgebonden factor van dit rood. Zie schema 23. Twee grijsroeken of twee witte duiven kunnen soms plotseling blauwe nafok geven (zie grijsroek).

 

Blauw heeft een sterke neiging tot terugslag en kan wat dat be­treft beschouwd worden als de ‘wildkleur’ van onze duivenrassen. Charles Darwin heeft hierop al gewezen en het werd opnieuw aan­getoond door de proeven van Staples-Brown, Kruisingen van zwarte Valkenet X witte Pauwstaart gaven in de F2 ook vogels, die veel overeenkomst vertoonden met blauwkras duiven. Er zijn verschillende gevallen bekend, waarbij zogeheten raszuivere vogels het blauw plotseling tevoorschijn komt in vleugels en staart.

 

Blauwzilver is de verdunning van blauw en bestaat uit een zilvergrijze grondkleur op de vleugelschilden met donkergrijze banden. Schema 11 is van toepassing op de vererving van fokonzuiver blauw x blauwzilver, door de kleuren rood en geel te verwisselen voor blauw en blauwzilver.

 

Blauwzilver doffer x blauwe duivin geeft fokonzuivere blauwe doffers en blauwzilvere duivinnen, zie schema 2.

 

Fokzuivere blauwe doffer x blauwzilver duivin geeft: blauwe nafok in beide geslachten, de jonge doffers zijn fokonzuiver voor blauw, zie schema 3.

 

Fokonzuivere blauwe doffer x blauwe duivin geeft: blauwe fokzuivere en blauwe. fokonzuive­re doffers, blauwe en blauwzilvere duivinnen. zie schema 4.

Zilver zonder banden komt slechts in enkele rassen voor, zoals bij de Coburger Leeuweriken en de Neurenberger Zwaluwen. Zwarte of bruine vleugelbanden zijn onmogelijk bij deze kleurslag te verwezenlijken. Blauwzilver x dunkleurig geeft zilverkras of dunkras, evenals de kruising blauwzilver x geel.

Blauwzilver doffer x rode duivin geeft zwarte, of blauwkras doffers en dunkras, of blauwzilve­re duivinnen. Op deze wijze is het gemakkelijk blauwzilveren exemplaren te fokken in een ras, waarin deze kleurslag nog niet voorkomt, of is uitgestorven. Een goede dunkleurige doffer x blauwe duivin geeft gekraste F1, die we vervolgens onderling gaan paren; de F2 bestaat dan uit krassen, blauwe en blauwzilver vogels. De donkerste krassen vallen uit blauwzilver doffer x zwarte duivin, ofschoon dan alleen de duivinnen zilverkras zijn (zie ook Roodzilver). Blauw­zilver x postduivenrood geeft o.a. geelzilver duivinnen.

 

Bruin is pas in 1926 als zodanig erkend en voor die tijd gewoonlijk verward met dunkleurig. Bruin behoort met zwart, rood en blauw tot de intensieve kleuren en herinnert aan de kleur van melkchocolade. Dat bruin geen verdunde kleur is, blijkt, wanneer een bruine doffer wordt gepaard aan een dunkleurige duivin; hieruit vallen bruine duivinnen, blauwe of zwarte dof­fers. Bruine doffer x zwart, blauw of postduivenrood geeft bruine duivinnen, zwarte, blauwe of postduivenrode doffers. Bruin is derhalve wel een terugtredende, recessieve kleur en in alle opzichten een tegenhanger van zwart. Alle tekeningspatronen van zwart kunnen ook met bruin worden verkregen. Romeinen, Maltezer Kipduiven, Borst- en Latzduiven hebben o.a. bruin. Eenkleurig bruin kan worden geschapen door bruinzilver x rood of geel, maar dat wor­den zelden fraaie dieren zonder zwarte of blauwe aanslag.

Een langere, maar betere weg is zwart x bruinzilver, waaruit F1 zwart is, maar onderling in F2 zuiver bruin te verwachten is.

Bruinzilver is eveneens een intensieve kleur, maar zoals blauw een samentrekking van pig­mentkorrels van zwart is, is bruinzilver een samentrekking van bruin pigment. Bruinzilver komt in meerdere rassen voor, zoals Kings, Show Homers, Modena’s. Ook in bruinzilver kan de fokker dezelfde patronen verkrijgen als in blauwzilver. Het is een vrij delicate lila-achtige tint, maar de kleur der vleugelbanden is zuiver bruin, zowel op de vleugels als op de staart. Dit bruinzilver wordt nog wel eens verward met blauwzilver of roodzilver (zie hierna).

Kruisingen tussen bruinzilver x blauwzilver geeft blauw. Indien de fokker een blauwziIveren doffer kruist met een bruinzilveren duivin, is het resultaat blauwe doffer en blauwzilveren duivin. Dit bewijst, dat bruinzilver geen verdunde kleur is!

Roodzilver is geen verdunde kleur, al zou de naam dit doen vermoeden, in tegenstelling tot geelzilver (Zie hierna).

Roodzilver, roodvaal is een dominante kleur en geslachtgebonden. Het is een vorm van roodband, dat bij postduiven veel voorkomt.

Het verschil tussen roodzilver en postduivenrood is gelegen in de spreidingsfactor, maar roodzilver gedraagt zich als postduivenrood!

Bij roodzilver is de algemene lichaamskleur licht rood, terwijl de vleugelbanden echter pre­cies zo intensief rood gekleurd zijn als bij het Postduivenrood. Vleugeldek, staart-, en slag­pennen kunnen zeer licht van kleur zijn, alsof ze met meel zijn bestrooid. (Mealy zegt de En­gelsman). Een ander type is over het gehele lichaam donkerder gekleurd, terwijl slag- en staartpennen een blauwachtige tint vertonen. Kenmerkend voor alle duiven, die tot dit rode A-type behoren, is een eigenaardige lichter worden van de kleur in de richting van de staart, die door bovengenoemde spreidingsfactor wordt veroorzaakt.

  

Blauwzilver x Roodzilver

 

De “zilver” kleuren hebben voor menige fokker een bijzondere aantrekkingskracht; een zeer mooie com­binatie voor de klein behuisde fokker is dan ook: Blauwzilver doffer x Roodzilver duivin, waaruit zowel blauw, blauwzilver en roodzilver en geelzilver in bei­de geslachten zullen worden gefokt, zie schema 35. Oudhollandse Meeuwfiguurtjes

 

Blauw x rood

Blauwe doffer x roodzilver duivin geeft roodzilver doffers en blauwe duivinnen. Zie schema 36.

 

Blauwzilver x geelzilver

Blauwzilver doffer x geelzilver duivin geeft geelzilver doffers en blauwziIver duivinnen. Zie schema 37.

 

Roodzilver x blauw

Roodzilver doffer x blauwe duivin geeft uitsluitend roodzilver nakomelingen in beide geslachten, zie schema 38, evenals Roodzilver x geeIzilver.

Geelzilver is de regelmatige verdunning van roodzilver en evenals deze kleurslag heeft dit type alleen banden op de vleugels en niet op de staart. Intermediaire ( het niet overheersende) schakeringen komen ook hier voor, van diep geel tot zeer licht isabel geel (zie hierna). Geelzilver komt in dezelfde rassen voor als roodzilver en kan gemakkelijk verkregen worden uit kruisingen, zoals:

 

Geelzilver x roodzilver

Geelzilver doffer x roodzilverduivin geeft roodzilver doffers en geelzilver duivinnen, zie schema 39.

Blauwzilver x postduivenrood geeft ook geelzilver duivinnen. Geelkras de intermediaire vorm tussen geelzilver en dominant geel (zie hierna). Geelzilver doffer x roodkras duivin geeft vaak geelkras duivinnen.

 

Geelzilver x blauw

Geelzilver doffer x blauwe duivin geeft geelzilver nafok in bei­de geslachten, zie schema 40. De verdunde postduivenrode pigmentkleur overheerst zelfs hier het zwarte pigment van de blauwe duivin!Geelzilverbont x Witroek geeft in de F1 al praktisch geheel wit­te jongen; vooral exemplaren met 13 witte opeenvolgende slagpennen, zoals bij Hollandse Kroppers is toegestaan, zullen hij deze kleurkruising goede resultaten afwerpen.

 

Geel is de normale verdunning van rood; alle dominante (post­duiven rode) en recessieve (sierduivenrode) reden hebben hun corresponderende dominante en recessieve partner. Gele nestjongen zijn schraal bedonsd, zoals de foto van de twee Brűnner Kroppers duidelijk laat zien, waarvan één exemplaar een rood jong is en het andere om geel jong.

Gele jongen hebben ook een roodachtig albino-oog. Een geel jong, geboren uit rode ouders zal altijd een duivin zijn door de werking van de intensiviteitfactor, zoals we hebben gelezen, en gezien. (zie schema 9). Fokzuivere rode doffer x gele duivin geeft rode nakome­lingen. Zie schema 10, daar wordt deze F1 teruggepaard aan de moeder, dan zijn in de F2 in beide geslachten gelen en roden te verwachten, zie schema 11. In geel kunnen dezelfde tekeningpatronen worden verkregen als in blauwzilver. Geel kan sterk uiteenlopen in kleur­diepte, zodat moet worden aangenomen, dat ook hij duiven kleurversterkers een rol spelen. Geel is geschikt voor diverse kruisingen, zoals voor het fokken van witte vogels, door paring aan dominantwit (zie hierna).

De Hr. Spruyt vermeldt, dat hij een stam Witroek-Hollandse Kroppers uit Geelroeken heeft opgebouwd. Geelroek x Witroek geeft al in de F1 Witroek, ofschoon het wit dan nog niet ge­heel zuiver is, meestal treft men nog gele veertjes aan.

 

Sierduiven-en postduivengeel

 

Wellicht hebt u er overheen gelezen, maar van geel bestaan twee soorten in duivenkleuren, een afkomstig van het dominante postduivenrood, en een van het recessieve Sierduivenrood!

 

Vroeger besteedde men hieraan niet veel aandacht, maar nu de kleurenfok bij duiven steeds meer wordt onderzocht, mag ook u dit niet meer ontgaan. Te zien zijn de 2 verschillende ‘soorten’ geel niet, maar erfelijk gedragen ze zich wel verschil­lend en zodra u gaat fokken met deze kleurslag en vooral kleurkruisingen toepast, zult u de ‘verborgen grappen’ van geel wel bemerken.

 

Sierduivengeel x zwart

Sierduivengele (recessief gele) doffer x zwarte duivin geeft zwarte doffers fokonzuiver voor de kleur zwart en sierduifgele duivinnen, zie schema 41, (en grondregel schema 12). Oud Hollandse kapucijnfiguurtjes

 

Postduivengeel x zwart

Postduivengele (dominant gele) doffer x zwarte duivin geeft postduifrode doffer en postduifgele duivinnen, zie schema 42, Oudhollandse Kapucijnfiguurtjes.

 

Of de OudhoIIandse Kapucijn Sierduivenrood, dan wel postdui­venrood voert, of beide, want dat is ook mogelijk, zoals is uit­eengezet bij de behandeling van rood, is nog onbekend! In ie­der geval geven de sierduifrode vogels en derhalve hun ver­dund kleurig gele partners de zo gewenste mooie rode kleur, waarmee de fokkers dienen verder te fokken, ten einde dit po­pulaire duivenras nog te verfraaien in kleur. Het hatelijke blauw en het zwartbruin zijn dan tegelijkertijd eveneens verdwenen.

 

Zwart x postduivengeel

Fokzuivere zwarte doffer x postduivengele duivin geeft postdui­venrode doffers en zwarte duivinnen als nafok, zie schema 43.

Zwart x sierduivengeel

Fokzuivere zwarte doffer x sierduivengele duivin daar in tegen geeft zwart nafok in beide ge­slachten. Grondregel schema 10 is hierop van toepassing. De zwarte jonge vogels, afkomstig van de laatst genoemde kleurkruising geven, onder elkaar gepaard, niet minder dan 4 kleurslag variëteiten, te weten zwart, Sierduivenrood, dun, sierduivengeel, in de verhouding 9:3:3:1. De intensiviteitfactor, de verdunningsfactor en het daaraan gekoppelde geslacht ge­bondenheidsfactor spelen hierbij hun rol.

Het grote dambord schema der Saksische Witstaartduiven, een Kleurduivenras, toont dit on­omstotelijk aan. Het is in de erfelijkheidsleer gebruikelijke erffactoren met letters aan te dui­den. Een vogel, die fokonzuiver is voor een erffactor geven we dan de formele AA, die aan­duidt dat A tweemaal in de kern aanwezig is.

Nu kan het echter ook voorkomen, dat een vogel de factor A wel van de ene ouder erft, maar niet van de andere. Op dat ene dubbelstel van chromosomen zit dus op het ene wel A, op het andere niet. Die afwezigheid geven we aan door een kleine letter a. De formule van een vogel, die fokonzuiver is voor A schrijven we dan Aa.

Hoewel de meeste duiven liefhebbers het werken niet lettercombinaties verafschuwen en in dit boek zoveel mogelijk aanschouwelijke schema’s in kleur staan afgebeeld, heb ik voor de geïnteresseerden hij het schema’s der Saksische Witstaart-kleurduiven de letter combinatie bijgevoegd.

A = dominant-zwart

a = recessief- of Sierduivenrood

I = intensiviteitfactor

i = verdunningsfactor.

De stamdoffer, geel, is: ai ai. De stamduivin, zwart, is: Al AI

De jongen uit deze kleurkruising zijn dan: ai ai x AI Al = Aa Ii, dus zwart. De jongen, onder el­kaar gepaard geven ons 4 mogelijkheden voor het kenmerk kleur en 4 mogelijkheden voor de werking van de intensiviteitfactor, die geslachtsgebonden is.

Door bovenstaande kleurkruisingen is het weer mogelijk de rode kleur en de hieraan gekop­pelde gele kleur te onderkennen, waarna de fokker zijn maatregelen ter verbetering van de kleur geel kan treffen. Gelet op zichzelf is geel een zeer zwakke kleur, nog zwakker dan blauwzil­ver; het kan, zoals gezegd in kleurdiepte eveneens sterk uiteenlopen, hetgeen veroorzaakt wordt door zogeheten ‘kleurversterkers’ en ‘kleurverzwakkers’, zoals de genetici die onlangs hebben ontdekt, maar waarvan nog niet alles bekend is.

De intensiviteitfactor zorgt ervoor, dat een duif zwart, rood, roodzilver, bruin of blauw kleurt en zodra de I-factor wegvalt, zoals de genetici deze factor wetenschappelijk aangeven, treedt verdunning van pigment op en wordt het dun, geel. bruinzilver, geelziIver of blauwzil­ver.

 

Roodvink x Geelvink

 

Toch komen er duivenrassen voor, waarbij slechts één der grondkleuren wordt verdund, zo­als hij de Roodvink (een kleurdui-venras), die bij verdunning Geelvink wordt, waarbij echter het lakzwart niet wordt aangetast, hoewel hij eigenlijk dunkleurig zou moeten zijn!

Alleen het rood wordt nu aangetast en niet het zwart, dit wordt veroorzaakt door een verdun­ner (diluter D), die slechts het rood aantast en zwart, of blauw ongemoeid laat.

Tipplerbrons, kan verdund worden tot goudgeel, onafhankelijk van andere aanwe­zige intensieve kleuren.

 

Nu bestaan er duivenrassen, die zowel de I als de D factor voeren, zoals hij Vinkduiven het geval is. Alle vogels zijn II (dubbele factor) of Ii en wanneer nu een donkerrode (dd) wordt gekruist met een gele (DD) dan kan de fokker oranje en geel verwachten, wat verklaard wordt door de intensiviteitfactor I en de verdunner D. Dd II zijn oranje, Dd Ii geel. De jongen zijn niet kort en dun bedonsd en het zwart blijft onaangetast. Vinkduivenfokkers kruisen nooit rood x geel, omdat het hun geen vooruitgang in kleur

geeft, zo stellen zij. Ze weten nu iets meer over de oorzaken hiervan!

 

Sierduivengeel x dun

Sierduivengeel is tenslotte ook nog te kruisen met verdundkleurig (dun); Sierduivengele dof­fer x dunkleurige duivin geeft; dunkleurige doffers en sierduivengele duivinnen. 

 

Dun X Sierduivengeel

 

Dunkleurige doffer x sierduifgele duivin geeft; dunkleurig nafok in beide geslachten.

Geel is een geschikte partner als kruising met lavendel, dat een verdunning is van bruinzilver. Maar alleen kruisingen met de uitzonderlijk recessieve gele vogels kunnen uitsluitend.

 

Geelkras, is de intermediaire vorm tussen geelzilver en dominant of te wel

postduivengeel; geelzilver doffer x roodkras duivin geeft dikwijls geelkras duivinnen.

 

Isabel is een zeer tere schakering van geel en komt hoofdzakelijk voor met witte vleugelban­den bij Brünner kroppers en Saksische Kroppers, die hieraan hun grote faam te danken heb­ben.

De naam Isabella schijnt afkomstig te zijn van de Spaanse Koningin Isabella, die een grote voorliefde had voor goud en haar geïmporteerde Arabi­sche paarden, goud en wit gekleurd, werden al eeuwen gele­den ‘Isabellen” genoemd evenals vele van haar latere vrouwe­lijke familieleden! De Engelse auteurs Tegetmejer (1868) en Fulton (1876) vermelden in hun duivenboeken eveneens isa­belkleurige kleine Kropperrassen, crème gekleurd over het gehele lichaam met twee nog net zichtbare witte vleugelband­jes.

 

Isabelkleurig is inderdaad zeer licht geel, fijn van tint, waarte­gen het wit der vleugelbanden nog naar net afsteekt en mag zeker met verward worden met de lichtgele intermediaire vorm van geelzilver x blauwzilver, die ook naar isabelkleurig

neigt, maar meer ook niet.

Hoewel het uitgangspunt van isabel bovenstaande kleurkrui­sing is, waardoor isabel dus is ontstaan en te scheppen, moe­ten deze ‘namaak’ isabellen weer gepaard worden aan geel, ten einde de juiste intermediaire kleurschakering te verkrijgen en het vaak nog aanwezige blauw te doen verdwijnen.

 

Isabel x isabel

Hierdoor is het ook te verklaren, dat uit isabel x isabel zowel isabel als geelroek nafok te verwachten is, zie schema 44,

Brünner kropperfiguurtjes.

 

Isabel x geelroek

lsabel x geelroek geeft eveneens isabel en geelroek in beide geslachten, en in kleur sterk uit­eenlopend. zie schema 45 (de jongen staan niet precies onder de ouders!).

 

Dat we hier te maken hebben met dominantgeel, afkomstig uit dominantrood wordt duide­lijk, wanneer bekend is, dat geband dominant is over recessief geel en isabel. Want bij re­cessiefrood kunnen geelroeken onder elkaar gepaard, nooit gebande exemplaren opleve­ren. (zie, witband). De beste methode om goede isabellen te fokken is geel x isabel en om­gekeerd; vallen uit zulke paringen anders gekleurde vogels, dan worden deze vogels weer onder elkaar gepaard.

 

Waarschijnlijk is Isabella genetisch gezien, geel met de factor voor blauw; indien dit bewezen kan worden, is uit een paring isabel doffer x recessief gele duivin geelroek, isabel en zelfs zeer lichtblauw te verwachten. Lavendelzilver is licht bruin en de corresponderende kleur van bruinzilver. Deze kleur treedt op bij Show Homers en wordt verkregen door bruinzilver, duivin x gele doffer paring, mits het dominante postduivengeel wordt gebruikt en geen recessief geel, afkomstig dus van Sierduivenrood, want dan zijn zwarte, of blauwe spetten te verwach­ten.

 

Bij het goede geel treedt geslachtsgebonden erfelijkheid op, zodat een grote potentiële varia­biliteit te verwachten is, namelijk bruinzilver, bruin gespat, naast lavendelzilver en lavendel met spatten. Deze laatste hebben een duidelijke dwarsband over de staart, zijn duivinnen, die hen onderscheidt van geelzilver.

 

Concluderend zijn er dus 5 soorten zilverkleurige: rood-, bruin-, blauwgeel en Lavendelzilver. De eerste twee zijn intensief, de laatste drie dunkleurige. Een kenmerkende test voor alle zilverkleur duiven is, dat zij een dwarsband over de staart voeren van dezelfde kleur als op de vleugels is aan te treffen. Bij het roodzilver exemplaren kan deze staartband echter bijna onzichtbaar zijn door de zogenaamde “washing-out’ effect.

 

Lavendel, zacht lila, kakikleurig soms genoemd, is de verdunning van bruin en komt o.a. voor bij Afrikaanse Meeuwduiven-rassen. Teneinde lavendel kleurige doffers te scheppen wordt de kruising gele doffer x bruinzilver duivin toegepast, waaruit de fokonzuivere bruin F1 in beide geslachten wordt lavendelkleurige exemplaren vallen zoals de fokkers van lachduiven weten.

 

Wit is genetisch bezien een vogel, die door belemmeringfactoren verhinderd wordt, om kleur­stof te vormen. Zo eenvoudig is de zaak nu echter ook weer niet, want dan zou uit wit x wit paringen steeds weer witte nafok vallen, hetgeen echter niet altijd voorkomt, waardoor er dus meerdere factoren moeten zijn, die een verschillend karakter dragen en die geheel onaf­hankelijk werken en pas bij zekere combinaties geheel witte vogels opleveren. In het algemeen kan worden gesteld, dat albinisme bij duiven berust op een groot aantal ver­liesmutaties, waardoor het pigment trapsgewijs wordt gereduceerd.

 

De vererving regels zijn gecompliceerd; witte pauwstaart x witte O.H. tuimelaar geeft vaak gekleurde F1; witte schoonheid-postduiven met rode ogen en donkere snavel geven soms nafok met donkere vlekken; witte Schoonheidpostduiven met donkere ogen en lichte snavel geven zuivere witte nafok.

 

Modificerende factoren spelen zeker eveneens een rol; Hagenaars worden niet wit geboren, maar met rood in de slagpennen, soms bruin of grijs. Met de eerste rui verdwijnt dit pigment, om plaats te maken voor zuiver wit. Veel sierduiven rassen in de rode en gel kleurslag tonen in hun eerste verenkleed nog niet de gewenste witte vleugelbanden, die na de eerste rui ge­heel tevoor-schijn komen.

Evenals bij rood hebben wij ook bij wit te maken met een dominant, of recessief wit, twee kleuren wit derhalve, het geen ook bij de kleurkanarie voorkomt. Dominant wit is geslachts­gebonden en gedraagt zich als dunkleurig. Dergelijke vogels zijn zwak van gestel en te on­derkennen aan de dunne korte bedonzing. Veel onderzoekers hebben zich met de vererving van wit beziggehou-den, maar kwamen tot nu toe nog niet tot dezelfde conclusies. Van het dominante wit bestaan 2 series onafhankelijk werkende factoren, daarnaast een re­cessieve serie witfactoren van Dr.Bol, bovendien de vergrijzingfactor, die ook het pigment kan onderdrukken en gecombineerd met de factor voor zoming kunnen daardoor allerlei te­keningen ontstaan.

 

Tenslotte is er nog het verschijnsel der modificerende factoren, waardoor na iedere rui kleur­wisseling kan optreden; een nieuwe verdeling van pigment met een zeer interessant verloop van kleurverandering, zoals we dat tegenkomen bij IJsduiven, Monnickenduiven, Spreeuwduiven, Almond Tuimelaars enz.

 

Grijsroek is te fokken uit blauw x wit, omdat veel witte vogels de G. Factor voor vergrijzing bezitten. Grijsroek x blauw geband geeft vaak zeer goede grijsroeken. Grijsroek x blauw geband geeft vaak zeer goede grijsroeken.

 

Grijsroek x blauwroek geeft 50% grijsroek en 50% blauw, mits fokzuiver, maar deze jongen zijn allen fokonzuiver en geven op hun beurt soms ook blauwe en witte vogels. Vergrijzing komt vooral bij blauwe vogels voor en er dient steeds gekruist te worden, om het evenwicht te bewaren. De vererving is derhalve min of meer in­termediair en komt enigszins overeen met die der blauwe Andalusiërs bij onze hoenderras­sen.

 

Tippler rood diep kastanjebruin, met een metaalachtige rode gloed, ook wel brons of Tippler rood genoemd. Dit solide brons, of kastanje met zwarte omzoming of tips aan de vleugels is het beste ontwikkeld bij Tipplers, sommige Hoogvliegersoorten

(Branders, schoorsteenve­gers).

Ook hier hebben we te maken met een serie factoren, die het zwart en bruin pigment aantas­ten. Dit sterke dominante brons, kan echter worden omgezet in goudgeel (Vinkduiven). Het wordt veroorzaakt door de verdunningsfactor die echter alleen het brons verdunt, waarbij het glanzende zwart aan de vleugels en het blauw in de staart niet wordt aangetast. Tippler brons kan dus worden omgezet en verdund, geheel onafhankelijk van enige andere aanwezi­ge intensive kleuren, eenzelfde verschijnsel als bij de Geelvink, waarbij de ’diluter’ alleen het rood aantast, maar geen invloed uitoefent op het diepe groenglanzend zwart.


Duivenras met meerdere kleuren.

Deze duivenrassen geven genetisch aanleiding tot volkomen verkeerde gevolgtrekkingen; vooral tegen de Modena is herhaaldelijk door grote fokkers uit de praktijk gezondigd! Schietti x Gazzi geeft in vele gevallen Schietti als nafok, waaruit geconcludeerd wordt, dat dit in alle gevallen opgaat, hetgeen echter onjuist is.

De Magnani een 3-kleurige duif met geslachtsgebonden erfelijkheidsfactoren, zal bij kruising met eenkleurige, gebanden, gekraste en gezoomde een niet te voorspellen aantal variaties geven in kleur, omdat hier meer dan 1 erffactor in het spel is.

Bij de Modena heeft de fokker in veel gevallen te maken met polymeren, meervoudige erffac­toren van verschillend karakter, naast de geslachtsgebonden factor!

Zelfs de grote fokker J. Sears, Engeland komt nog bij kruisingen in dit ras voor grote verras­singen te staan.

De fokkers, die de klassenindeling hebben ingesteld, gaan uit van het ver­schijningstype, fenotype, en niet van het erfelijke type, genotype! Voor de praktische fok van Modena’s is de klassenindeling zeker te gebruiken, zeker zolang wetenschappelijk over het genotype de Modena’s nog niet alles bekend is.

 

DE KLEUR VERERVING BIJ DE ALMOND KORTVOORHOOFDTUIMELAAR

 

Onder de duivenrassen neemt de Almond Kortvoorhoofdtuimelaar neemt bijzondere plaats in, niet alleen door zijn eigenaardige kleurencombinaties, maar ook door het feit, dat dit ras wel van zeer oude datum moet zijn en vooral in Engeland naast of voor de King of Pigeons, de Carrier en de Engelse Kropper, zijn ereplaats steeds heeft weten te behouden, ondanks de moeilijkheden bij de fok.

Een der oudste verhandelingen over sierduivenrassen gaat over de Almond, geschreven door J. M. Eaton omstreeks 1775. Het boekje was destijds voor 4 shilling te koop, zoals ach­ter in de advertentie van Girton’ s new and complete Pigeon Fancier boek te lezen staat! De R. v. B. bestond in Nederland toen nog niet helaas en wij zijn dit interessante werkje dan ook niet rijk. Inmiddels heeft de erfelijkheidsleer menig raadsel over de Almond opgelost, iets wat voor de fokkers van dit bijzonder interessante ras van belang is.

De Almond Tuimelaar kent verschillende ondervariëteiten, ook in de grijze oudheid al.

  1. De eigenlijke Almond, die tweekleurig is op het lichaam en driekleurig, in slag- en staartpennen. De eerste grondkleur is diep goudgeel, zonder rood, de tweede grond­kleur een verspreiding van zwarte vlekken over het gehele lichaam, terwijl slag- en staartpennen dezelfde genoemde grondkleuren bevatten en wit, dat meestal langs de schachten loopt, terwijl geel langs de baarden en zwart aan de buitenzijde der slag­pennen te zien is. De snavel is vleeskleurig.
  2.  Almond-splashes, die een overvloed van zwart en wit bezitten, maar te kort schieten in grondkleur. Slag- en staartpennen zijn dikwijls slechts zwart en wit.
  3. Kite. Een zeer oude kleurslag, al in 1780 bekend, is diep zwart over het gehele li­chaam, terwijl slag- en staartpennen en de borst een sterke bronskleur vertonen. Ook eenkleurig in dieprood en geel. De snavel is zwart.
  4. Agates. Eenkleurig rood, of warmgeel met wit er de slagpennen en langs de schach­ten; in opgevouwen toestand zullen de vleugels geen lichaam. De snavel is vlees­kleurig.
  5. Agates-splashes. Eveneens rood of geel, maar verschilt van de hiervoor genoemde door de aanwezigheid van witte veren over het gehele lichaam. De snavel is vlees­kleurig.
  6. Roys. Deze is noch rood noch geel, maar ligt daar tussen in en vertoont meestal een donkere schakering op de borst.
  7. Dunkleur. Witachtig geel in nek, hals en borst, hij wordt ook wel Golden dun (goud-dun) genoemd.

Dit zijn meestal duivinnen, die dunkleurig over het gehele lichaam zijn. Een typisch verschijn­sel bij de Almond Tuimelaar is, dat de combinatie van kleurfactoren, die het ras bezit, sterk onderhevig is aan Modificatie. Na iedere rui verandert de samenstelling van de kleuren en sommige vogels zijn dan niet meer te herkennen. De goede Almond wordt vrijwel wit gebo­ren met hier en daar een vlek en is kort bedonsd. In het eerste jaar is hij meestal te licht, ie­der jaar wordt hij beter en tenslotte heeft hij weer te donkere kleuren. Ook komen typen voor, die geen parelogen bezitten, maar een zogenaamde Bulleye. Dit zijn zeer lichte vogels, bijna wit, die vaak blind worden geboren, een semi-letale factor.

De Almond Tuimelaar toont derhalve een zeer gecompliceerde vererving, namelijk een mul­tiple (meervoudige) intermediaire,

geslachtgebonden en een gedeeltelijke verdunningsfactor die niet geslachtgebonden is, zoals o.a. ook voorkomt bij Vinkduiven.

Omdat uit alle mogelijke combinaties van tijd tot tijd goede exemplaren zijn voortgekomen, spreken deskundige elkaar vaak tegen; volgens de erfelijkheidsleer kunnen we ongeveer on­derstaande resultaten verwachten:

 

Almond doffer x Almond duivin geeft 25% vrijwel witte doffers, 25% lichte Almond duivinnen, 25% Almond doffers, waarbij mogelijk ook andere kleurvariëteiten zijn, en 25% Kite duivin­nen, soms Roys.

 

Almond doffer x Kite duivin geeft 25% Almond doffers, en mogelijk ook an­dere kleur variëteiten, 25% Almond duivinnen, 25% Kite duivinnen, 25% Kite doffers.

 

Agate doffer x Kite duivin geeft Almond doffers en mogelijk ook allerlei andere variëteiten en Almond duivinnen.

 

Almond dun doffer x Roy duivin geeft 50% agaten en vrijwel witte doffers, mogelijk ook andere variëteiten en 50% Almond en Kite duivinnen. Uit het bovenstaande blijkt, dat het ‘toeval’ nog een grote rol speelt, het geen te wijten is aan onze op dit terrein nog zo gebrekkig kennis der erfelijkheidswetten, omdat ‘toeval ín de natuur niet voorkomt!