Gelderse Slenk

c 06-20

SBI: NL / 1106

Land van oorsprong: Nederland, provincie Gelderland

Algemeen voorkomen: Middelgrote en middellange duif (wat groter dan de veldduif) met middelhoge stand en opgerichte houding. De hals soepel licht naar achteren gebogen; kan licht sidderen.

Raskenmerken:

Type

Stand

Kop

Ogen

 

Oogranden

Snavel

 

Neusdoppen

Hals

Keel

Borst

Rug

Vleugels

 

 

Staart

 

Benen

Bevedering

Middelgrote, middellange duif.

Middelhoog en opgerichte houding.

Langwerpig, goed gevuld voorhoofd; bovenkant kop iets afgeplat.

Normaal met vrij kleine pupil. Kleur: iris rond de pupil lichtgeel, naar de oogrand toe geleidelijk overgaand in oranjerood.

Smal en fijn; conform de kleurslag vleeskleurig tot grijs.

Middellang en vrij dun. Kleur conform de kleurslag licht tot donker hoornkleurig.

Klein, fijn.

Vrij lang, soepel en achterwaarts gebogen (maximaal 900 met de ruglijn); lichte zwanenhals.

Goed uitgesneden.

Rond, gevuld, hoog gedragen, vloeiend overgaand in de voorhals.

Niet te breed, afhellend, naar achteren versmallend.

Middellang, vrij breed met krachtige, brede pennen. Vleugeleinden tot kort voor het staarteinde reikend. Vleugeldracht normaal, licht afgesleten slagpennen zijn toegestaan.

Middellang met krachtige, brede pennen en gesloten gedragen. Staartdracht normaal; staarteinde vrij van de grond.

Middellang

Glad aanliggend, de hals- en nekveren mogen iets losser.

Kleurslagen:

Ø  Dominant rood, dominant geel, wit,

Ø  Roodzilver geband (roodbleek), geelzilver geband (geelbleek),

Ø  Roodzilver schimmel (rood bandspar), geelzilverschimmel (geel bandspar).

Ø Dominant roodbont, dominant geelbont, 

Ø Roodzilver geband bont, geelzilver geband bont,

Kleur en tekening:

Zie voor kleuren het hoofdstuk “Specificatie van kleuren” in de NBS-standaard. De kleuren intensief, respectievelijk zuiver.

Bij gesloten vleugels moet het zichtbare gedeelte van de slagpennen (de buitenvanen) heel licht tot wit zijn; de binnenvanen mogen gekleurd zijn. In geval van geheel witte (kleurloze) slagpennen moeten dat steeds de buitenste zijn. Rug en buik zo licht mogelijk. De borstkleur geleidelijk in de buikkleur verlopend. Enige kleur aan onderstaartdek en stuit is toegestaan. Staart geheel lichtgekleurd of wit.

Een ronde tot hartvormige witte vlek op voorzijde hals wordt bij alle kleurslagen nagestreefd. Witte vleugelrozen zijn toegestaan. De witte halsvlek en de vleugelrozen mogen niet te veel uitlopen.

Bij de bonte kleurslagen is sprake van een witte ronde of hartvormige vlek op de voorhals; hierbij is de overgang tussen borstkleur en buikkleur doorgaans minder geleidelijk. Verder zijn de slagpennen bij voorkeur geheel wit; schakelpennen zijn toegestaan. vleugelrozen zijn toegestaan. Vleugelrozen en halsvlek mogen niet teveel uitlopen. Voor het overige geldt de kleuromschrijving zoals bij de niet-bonte kleurslagen.

(Dominant) rood: kop, hals, nek, vleugelschilden en schouders rood; naar de borst toe geleidelijk lichter wordend.

Roodzilver geband: (roodbleek): Kop, hals en nek rood; twee rode vleugelbanden. De vleugel-schilden bleek tot licht rossig met enige nuancering.

Roodzilver schimmel: (rood bandspar): Overwegend wit met rode veertjes op de borst, hals, nek en vleugelschilden. Twee lichte rode vleugelbanden.

(Dominant) geel: kop, hals, nek, vleugelschilden en schouders geel; naar de borst toe geleidelijk lichter wordend.

Geelzilver geband: (geelbleek): Kop, hals en nek rood; twee gele vleugelbanden. De vleugel-schilden bleek tot licht crèmekleurig met enige nuancering.

Roodzilver schimmel: (geel bandspar): Overwegend wit met gele veertjes op de borst, hals, nek en vleugelschilden. Twee lichte gele vleugelbanden.

Fouten:

Te kort type, te brede en/of spitse borst, te korte en/of stijve hals, te brede rug, te lange benen, te horizontale stand, te horizontale staartdracht, te veel achterwaarts gebogen hals te veel krop- of ballonvorming.

Beoordeling:

ü  Algemeen voorkomen

ü  Type en stand

ü  Halsdracht

ü  Oogkleur

ü  Kleur en tekening

Ringmaat: 8 mm.

Toegevoegde raskenmerken

Vliegen: temperamentvolle en lenige vliegduif. De vleugels worden boven en onder krachtig, luid klepperend, tegen elkaar geslagen. Tijdens het vliegen is de kop opgericht en heeft de staart een holle waaiervorm. De vliegprestaties bestaan uit:

·       Springen: met een klein aantal krachtige vleugelslagen (op)stijgen;

·       Zwemmen of trekken: zich met krachtige vleugelslagen (schokkend) vooruitwerpen op ongeveer dezelfde hoogte;

·       Zeilen of drijven: met opgeheven vleugels (langzaam dalend) vooruitvaren.

Oplopen: elegante en trotse uitstraling. De doffers hebben de gewoonte om bij het hof maken, al koerend, in opgerichte stand en met gespreide staart, al trippelend op de tenen, met sprongetjes, naar de duivin toe te lopen. Hierbij komen de voetzolen ruim van de grond, gaat de hals meer naar achteren, worden de vleugels wat lager gedragen, sleept de staart over de grond en wordt de krop goed gevuld. De duivin vertoont soms vergelijkbaar gedrag tegenover de doffer.

Sidderhals: de hals kan licht sidderen of beven (bij Slenken grollen genoemd). Hierbij wordt de kop niet achterover gegooid tot aan de rug (het zogenaamde hangen) zoals bij de Groninger slenk. Is de hals te stug, dan heeft de duif “een stok in de nek”.

speciaalclub

duivenrassen

hoogvliegers/tuimelaars E-K