Duitse Snavelgekapte Trommelduif

C 07-20

SBI: D / 503

Land van oorsprong: Duitsland, Saksen en Thüringen.

Algemeen voorkomen: Forse duif met een zo vrije stand, dat de goed ontwikkelde voetbeve-dering en gierhakken zichtbaar zijn, bijna horizontale stand; sprekende snavelrozet; zware voetbevedering. De hals slanker en langer dan bij de Duitse Dubbelgekapte Trommelduif.

Raskenmerken:

Type

Stand

Kop

 

 

Ogen

 

 

Oogranden

Snavel

 

 

Hals

Keel

Borst

Rug

Vleugels

Staart

Benen

 

Bevedering

Fors, rijk bevederd veldduiftype.

Bijna laag; bijna horizontale houding.

Niet zo fors als bij de Dubbelgekapte. Snavelrozet veerrijk, ovaal van vorm, bij voorkeur rondom gesloten; het groter voorste deel moet de neusdoppen bedek-ken. Voor goed zicht van de duif is een goed onderbouwde snavelrozet geëist.

Donker oranje (bij rood en verdundkleurige is een iets lichtere iris toegestaan); bij wit en erwtengeel (geelzilver) donker; bij getijgerde afhankelijk van de kopkleur oranje of donker.

Smal; licht tot donker naar gelang de veerkleur.

Middellang; donker tot zwart bij de donkere kleurslagen; licht bij lichte kleursla-gen, hoornkleurig bij de blauwzilvers, roodzilvers en geelzilvers. Bij rood is aangelopen snavel toegestaan.

Vol uit de borst tredend, slanker en iets langer dan bij de Dubbelgekapte.

Goed uitghesneden.

Diep gedragen, breed en naar voren tredend.

Breed, lang, licht afhellend.

Fors en breed, niet helemaal tot het staarteinde reikend, vleugeldracht normaal.

Lang, met brede veren; staartdracht normaal.

Kort met lange, goed overbouwde dichte en afgeronde voetbevedering, zonder gapingen, opzij gericht en aansluitend aan de gierhakken.

Goed ontwikkeld, breed, strak aanliggend.

Kleurslagen:

Ø  Wit, zwart, rood, geel, andalusisch blauw;

Ø  Blauw zwartgeband, blauwzilver donkergeband, roodzilver geband, geelzilver geband en erwtengeel geband;

Ø  Blauw-, blauwzilver-, roodzilver-, geelzilver- en erwtengeel gekrast;

Ø  Blauw,  blauwzilver en erwtengeel ongeband;

Ø  Zwart-, rood-, geel-, blauw- en blauwzilver witgeband;

Ø  Zwart-, rood-, geel-, blauw- en blauwzilver witgeschubd;

Ø  Zwart sproetkop met of zonder vleugelrozetten;

Ø  Zwart-, rood-, geel- en blauw donker getijgerd;

Ø  Zwart-, rood-, geel- en blauw licht getijgerd;

Ø  Blauw schimmel zwartgeband en blauwzilver schimmel donkergeband, roodzilver schimmel geband.

Kleur en tekening:

Zie voor kleuren het hoofdstuk “Specificatie van kleuren” in de NBS-standaard. De kleuren gelijkmatig, intensief, respectievelijk zuiver.

De lakkleuren met veel glans; blauw, blauwzilver, roodzilver en geelzilver zuiver, niet gewolkt of “roetig”; banden zuiver, niet te breed, lang en gescheiden.

Gekraste met regelmatig en scherp vleugelpatroon, kraspatroon op rug en dijbenen is toege-taan; blauwzilver en blauwzilver gekrast zonder okerkleurige borst.

Roodzilver geband en -gekrast, geelzilver geband en -gekrast met gekleurde kop (en gekleurde ogen), ook de slagpennen, staart en voetbevedering moeten zwak gekleurd zijn.

Roodzilverschimmel met roomkleurige kop- en lichaamskleur. Vleugelschild zo licht en zuiver mogelijk. Vleugelbanden rood. Slagpennen licht met pigment in de binnenvanen.

Erwtengeel: geel gekleurde hals, bovenborst en banden. De onderborst, buik en schilden ivoorkleurig. Staartkleur bij doffers heel licht, bij duivinnen ivoorkleurig. Bij duivinnen zijn zichtbare kleur op de onderzijde van de staart en licht grijze kleur op onderborst en buik toegestaan. De slagpennen in “gesloten” houding en de voetbevedering wit. De kop wit zonder gekleurde uitloper naar de ogen.

Sproetkop met glansrijke zwarte kleur, met witte veren gespikkelde kop, indien met vleugelro-zen, aan elke vleugelboeg enkele (5 tot 10) witte veren.

Donker getijgerd: slagpennen, staart, buik en voetbevedering gekleurd, de verdere bevedering gelijkmatig wit en gekleurd getekend.

Licht getijgerd: op witte ondergrond  een zo regelmatig mogelijk verdeelde (niet vlekkerige) gekleurde tekening. Dieren die slechts enkele witte respectievelijk gekleurde veren hebben gelden noch als donker, noch als licht getijgerd.

Witgeband en witgeschubd: meestal iets kleiner met kortere veren, vergen een tolerante beoordeling; de witte banden en schubtekening van blauw en blauwzilver met smalle, zwarte zoming.

Fouten:

Klein, smal lichaam; te opgerichte stand, te hoge stand; scheve, gedeelde, te korte of veerarme snavelrozet, uitgesproken hangrozet, steile rozet, belemmerd zicht; korte, dikke hals;  te korte of niet gesloten voetbevedering, ontbrekende bevedering aan de binnentenen; sabelpennen, slecht afgedekte rug; zeer losse bevedering; rode oogranden; gebrekkige kleur; blauwe aanslag bij zwart, rood en geel; witte rug bij de blauwe kleuren; schimmel in de slagpennen, staart en voetbevedering; gebrekkige vleugeltekening of banden, zichtbare derde band. Bij erwtengele witte slab, gewolkt vleugelschild, zwakke kleur aan de bovenhals, erg blauw aan borst speciaal bij doffers. Bij sproetkoppen, donker en licht getijgerde zeer onregelmatige tekening.

Beoordeling:

ü  Algemeen voorkomen

ü  Type en stand

ü  Snavelrozet

ü  Voetbevedering

ü  Kleur en tekening

ü  Oog- en snavelkleur

Ringmaat:   12 mm.

speciaalclub

duivenrassen

trommelduiven