Klein Zilver
|
||
c 09-17 |
||
Rasinformatie
|
||
speciaalclub |
Fokkers Frisia |
KLEIN ZILVER |
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Duitsland: klein Silber; Frankrijk: Argente Anglais; Engeland: Silver Land van oorsprong: Engeland In Nederland erkend: 20 oktober 1907
Bij zilverkonijnen vindt vanaf een leeftijd van ongeveer 6 weken een verandering plaats in de pelskleur, die samen gaat met de drie verharingen in het eerste levensjaar. Het proces waarbij telkens een steeds groter aantal nieuwe haren van een pigmentloze zilverwitte top is voorzien, wordt verzilvering genoemd.
1. Gewicht : Het gewicht is 2,00 tot 2,75 kg. Puntenschaal voor het gewicht:
2. Type, bouw en stelling. Het type is iets gedrongen (typegroep C). De bouw is goed gevuld in voor- en achterhand. De benen zijn kort en stevig. Het ras is middelhoog gesteld. Een juiste stelling toont de aanwezige rasadel. De kop is krachtig ontwikkeld met brede snuit, kaken en wangen. De oren zijn stevig van structuur met lepelvormig afgeronde oortoppen, zijn goed behaard en worden V-vormig gedragen. De oorlengte is van 8 tot 10 cm. Ideale oorlengte: 9 cm. Het geheel in harmonie met het lichaam.
3. Pels en pelsconditie. De pels is iets korter dan normaal, dicht ingeplant, rijk aan onderhaar en glanzend. Bij een vrij korte, dichte en glanzende pels komt de verzilvering het best tot uiting. De ideale pelsconditie bij het tentoonstellingsdier is een geheel doorgehaarde pels, zonder dun behaarde of kaal plekje. De verharing herkent men duidelijk aan het grannenhaar, het oude afstervende en het nagroeiende, krachtige gekleurde haar is zichtbaar en te onderscheiden. Niet enkele in 't rond vliegende haren, maar flink loslatende haar is als verharing te beschouwen. De pels moet glanzend en aanliggend zijn.
4. Nuance verzilvering (dekkleur). De dekkleur van de niet verzilverde haren moet zuiver diep van kleur en glanzend zijn. De verzilverde haren moeten daartegen duidelijk afsteken. De snorharen die niet verzilverd zijn, zijn gekleurd overeenkomstig de pelskleur, bij konijngrijs zijn deze echter zwart (uitgezonderd de snorharen in de kaakrand, deze hebben de kleur van de kaakrand). De oogkleur is bij de blauwe nuances blauw, bij geel bruin en bij de overigen donkerbruin. De nagelkleur is bij konijngrijs, zwart en bruin donkerhoornkleurig, bij blauw en geel is de nagelkleur hoornkleurig. Voor de beoordeling van de drie nuances geldt de volgende leidraad. Licht. Bijna alle haartoppen zijn verzilverd, zodat het dier op enige afstand een geheel licht uiterlijk heeft. Bij nadere beschouwing zijn enige niet verzilverde haren, regelmatig verdeeld over de pels. duidelijk waarneembaar. Het aantal niet verzilverde haren is aanzienlijk geringer dan het aantal wel verzilverde haren. Midden. Iets minder dan de helft van de haartoppen is verzilverd. Hierbij ontstaat het beeld dat de niet verzilverde haren iets sterker op de voorgrond treden. Donker. Een gering aantal haartoppen is verzilverd, zodat het dier op enige afstand geheel gekleurd lijkt. Bij nadere beschouwing zijn enige verzilverde haartoppen, regelmatig verdeeld over de pels, duidelijk waarneembaar. Dit aantal verzilverde haartoppen is aanzienlijk geringer dan het aantal niet verzilverde haren. Het aantal verzilverde haartoppen bij donker zilver is ongeveer even groot als het aantal niet verzilverde haartoppen bij licht zilver.
5. Gelijkmatige verzilvering. De verzilvering moet niet alleen in de juiste nuance, maar vooral ook regelmatig op het gehele lichaam voorkomen. De snuit, oren, wangen en voorvoeten zijn soms iets donkerder, door de relatief kortere pels. Er dient naar gestreefd te worden een egale kleur en verzilvering te verkrijgen over het gehele lichaam. Dit mag echter niet ten koste gaan van de onderkleur. Bij konijngrijs ontstaat door mengeling van kleuren een ander beeld dan bij de eenkleurige Klein Zilvers. Daarom zijn in de midden nuance van deze kleur iets meer verzilverde haren nodig om hetzelfde beeld op te roepen dan bij de eenkleurige.
6.Tussen-, grond- en buikkleur. De onderkleur (tussen- en grondkleur) moet zuiver zijn en er mogen geen doorlopende lichtgekleurde haren in voorkomen. De tussen- en grondkleur zijn zeer intens. Bij de verschillende kleurslagen is de tussen- en grondkleur als volgt: Konijngrijs: Tussenkleur warm roestroodbruin, grondkleur donkerblauw Zwart: Tussenkleur zwart, grondkleur donkerblauw. Bruin: Tussenkleur bruin, grondkleur blauw. Blauw: Tussen- en grondkleur blauw. Geel: Tussenkleur warm roodgeel, grondkleur geel. Bij konijngrijs is de buikkleur wit met donkerblauwe grondkleur. Bij geel is de buikkleur wit tot lichtroomkleurig. Grondkleur aan de buik is wit.
7. Lichaamsconditie en verzorging. Het spreekt vanzelf dat op een tentoonstelling of keuring het konijn in de beste conditie aanwezig moet zijn. Het lichaam is goed bevleesd en gespierd en voelt hard aan. Slappe, magere of te vette dieren zijn ongewenst. De nagels zijn regelmatig en evenwijdig met het loopvlak geknipt, zonder het "leven" te raken, ook de duimnagels. Het gehele dier, met name de pels, de voetzolen, de nagels, de binnenzijde van de oren, de geslachtsdelen en rondom de anus moet schoon zijn. De pels is vrij van klitten. Het oog is helder en tintelt van levenslust. Een dier dat aan een keuring mee doet, dient goed getraind te zijn, zodat de aanwezige rasadel door een goede stelling wordt getoond.
Lichte fouten. Geringe afwijking in type en/of bouw. Geringe afwijking in nuance verzilvering. Iets veel of iets weinig verzilvering op dek, snuit, wangen, oren, borst, benen of staart. Iets onregelmatige verzilvering. Iets verbleekte dekkleur. Enkele witte of doorlopende kleurarme haren. Iets ticking bij geel. Kleurarme snorharen, uitgezonderd die bij konijngrijs en geel in de kaakrand staan. Iets zwakke tussen- en/of grondkleur. Iets zwakke grondkleur buik bij konijngrijs. Iets gele aanslag op de buik bij geel en konijngrijs.
Zware fouten. Grote afwijking in type en/of bouw. Sterke afwijking in de nuance van verzilvering. |
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
speciaalclub |
Fokkers Frisia |