Brünner Kropper

c 03-20

CZ 330

Land van oorsprong: Tsjechië. (Brno / Brünn)

Algemeen voorkomen: De kleinste en fijnste kropper, hoge stand met opgerichte houding; de voorpartij lang en smal (de verhouding met de achterpartij ca. 2/3 : 1/3). Rug en staart moeten een rechte afhellende lijn vormen. Kogelvormige ballon. De vleugels hoog aangezet boven de stuit kruisend. Karakteristiek is zijn actie bij seksuele drift.

Raskenmerken:

Type

Stand

Kop

 

Ogen

Oogranden

Snavel

Neusdoppen

Hals

Ballon

 

Borst

Rug

 

Vleugels

 

 

Staart

Benen

 

 

 

 

Bevedering

Klein, fijn type.

Hoog; opgerichte houding.

Sierlijk, iets langwerpig; voorhoofd slechts weinig gewelfd, van voren gezien tamelijk smal.

Bij wit en geëksterd donker, bij alle andere kleurslagen oranjekleurig.

Smal; kleur conform de kleur van de bevedering.

Middellang en dun, kleur conform de kleur van de bevedering.

Fijn.

Lang.

Kogelrond, hoog aangezet, in de achterhals licht uitgebogen, duidelijke taille en goed gesnoerd.

Lang en smal; naar voren tredend borstbeen is toegestaan.

Lang, zeer smal tussen de schouders; met de staart een rechte afhellende lijn vormend.

Smal, lang, hoog aangezet; de boegen iets van het lichaam afstaand. De slagpen-nen boven de stuit kruisend. Tussen de onderkant van het vleugelschild en aanzet dijen bij voorkeur 1 – 2 cm afstand.

Middellang en gesloten; staartdracht normaal.

Lang en dicht bij elkaar, recht naast elkaar, zodat de nagels van de binnentenenelkaar bijna raken; loopbenen en tenen lang en dun; dijbevedering glad en strak aanliggend. De dijen moeten met het lichaam een elegante overgang vormen en niet zo, dat zogenaamde kikkerdijen ontstaan. Nagels bij bont en geëksterd wit, de overige kleurslagen conform de snavelkleur.

Glad en goed aanliggend.

Kleurslagen:

Ø  Wit, zwart, rood, geel, zilver, andalusisch blauw;

Ø  Blauw zwartgeband, blauwzilver donkergeband, roodzilver geband, geelzilver geband, bruinzilver geband.

Ø  Blauw-, blauwzilver-, roodzilver- en geelzilver gekrast;

Ø  Zwart-, rood-, geel-, blauw-, blauwzilver-, zilver-, en isabel witgeband;

Ø  Zwart-, rood-, geel- en blauw zwartgeband donker getijgerd;

Ø  Zwart-, rood-, geel- en blauw ooievaar;

Ø  Zwartbont, roodbont, geelbont, zilverbont, blauwbont zwartgeband, blauwzilverbont donkergeband, roodzilverbont geband, geelzilverbont geband,

Ø  blauwbont- en blauwzilverbont gekrast;

Ø  Zwart-, rood-, geel-, blauw- en blauwzilver geëksterd;

Ø  Blauw-, blauwzilver-, roodzilver- en geelzilver schimmel.

Kleur en tekening:

Zie voor kleuren het hoofdstuk “Specificatie van kleuren” in de NBS-standaard. De kleuren intensief, respectievelijk zuiver. De rug altijd gekleurd.

Zilver en isabel heel licht, maar zo, dat de witte banden nog duidelijk zichtbaar blijven. Zilver en isabel zonder bandzoom.

Bij zwart, rood en geel is een gelijkmatige kleur over het hele lichaam, de vleugels en staart inbe-grepen, belangrijk. Bij blauw zwartgeband en witgeband lichte lichaamskleur, krop en hals groenglanzend gewenst. De banden ongeacht kleur en kleurslag, smal en lang.

Blauw en blauwzilver witgeband met smalle zwarte respectievelijk donkere bandzoom en dito slagpennen;

Bij blauw-, rood- en geelzilver lichaam- en vleugelkleur bij voorkeur licht; krop, hals en banden echter intensief gekleurd.

Donker getijgerd: regelmatig getekend; zie “Specificatie van kleuren”.

Ooievaar getekend: wit; staart, aan elke vleugel tenminste 7 aaneengesloten buitenste slagpen-nen, borst en bovenkop gekleurd; correcte tekening wordt nagestreefd.

Bont: een ongeveer halve maanvormige vlek op de kop, die niet tot aan de ogen mag reiken, de buik, de dijen, de rug, aan elke vleugel tenminste 7 aaneengesloten buitenste slagpennen en de vleugelrozetten wit.

Geëksterd: de kop, de middelgrote slab, de rug, de vleugels (met uitzondering van de schouder-dekveren, die een gekleurd “hart” vormen), de buik en de dijen wit. Het onderstaartdek (kiel) zo mogelijk gekleurd. Bij alle getekende kleurslagen moeten de gekleurde veerpartijen overeen komen met de betreffende kleurspecificatie.

Schimmel: wit in de gekleurde veren; banden conform de grondkleur.

Bij getijgerde, ooievaar getekende en bonte is de kleur van de 8e slagpen niet van betekenis.

Fouten:

Groot, plomp lichaam; zeer brede rug; te vlakke stand, te lage stand, te nauwe of wijde been-stand, X-, O-, stijve, doorgedrukte of spreidbenen; gebrekkige teenstand, bevederde loopbenen en/of tenen; te weinig bevederde binnenzijde dijen; te korte hals; te weinig actie; over-, te lang of scheef geblazen ballon, afwijkende ballonvorm; brede of hangende slagpennen; te weinig of scheef kruisen; spreidstaart; sterk naar voren tredend borstbeen; donkere snavel bij wit, rood, geel, isabel en geëksterd; rode oogranden, lichte oogranden bij zwart (…..); ernstige kleur- en tekeningfouten. Bij schimmels zuiver witte veren in de kropbevedering.

Beoordeling:

ü  Algemeen voorkomen

ü  Type en stand

ü  Actie

ü  Hals- en beenlengte

ü  Ballon

ü  Beenstelling

ü  Kleur en tekening

Ringmaat:   7 mm.

speciaalclub

duivenrassen

kropperrassen