Saksische Vleugelduif

c 06-20

D 469

Land van oorsprong: Duitsland, Saksen, Polen, Silezië, Tsjechië, Bohemen.

Algemeen voorkomen: Krachtig, diepgesteld veldduiventype met bijna horizontale houding en forse voetbevedering; ongekapt of met schelpkap.

Raskenmerken:

Type

Stand

Kop

 

Ogen

Oogranden

Snavel

 

 

Hals

Keel

Borst

Rug

Vleugels

Staart

Benen

 

 

Bevedering

Krachtig veldduiftype.

Diepgesteld; bijna horizontale houding.

Langwerpig rond met matig hoog, gewelfd voorhoofd; ongekapt, of met brede, dichte, vrijstaande, door rozetten begrensde schelpkap.

Donker.

Smal, vleeskleurig tot rood (bleek bij de lakkleuren niet meer gewenst).

Middellang, bij rood en geel vleeskleurig, zwarte bovensnavel bij zwarte, donker bij blauwe, hoornkleurig bij roodzilver gekrast, licht hoornkleurig bij blauwzilvers, licht bij geelzilver gekrast; ondersnavel vleeskleurig.

Middellang, aan de basis fors, naar de kop toe dunner wordend.

Goed uitgesneden.

Breed, goed gerond, diep en naar voren gedragen.

Lang, breed in de schouders, licht afhellend.

Krachtig, met brede veren, goed aanliggend, de rug correct afdekkend.

Lang; gesloten.

Goed ontwikkelde, lange voetbevedering en opvallende gierhakken met brede, zijwaarts groeiende veren, goed overbouwd, gerond, gesloten en aansluitend aan de gierhakken.

Rijk ontwikkeld, goed aanliggend.

Kleurslagen:

Ø  Zwart-, rood-, geel-, blauw- en blauwzilver witgeband;

Ø  Zwart-, rood-, geel-, blauw- en blauwzilver witgeschubd;

Ø  Zwart-, rood-, geel-, blauw- en blauwzilver ongeband;

Ø  Blauw zwartgeband, blauwzilver donkergeband;

Ø  Blauw- en blauwzilver gekrast;

Ø  Roodzilver- en geelzilver gekrast (Reisserflügel).

Kleur en tekening:

Zie voor kleuren het hoofdstuk “Specificatie van kleuren” in de NBS-standaard. De kleuren intensief, respectievelijk zuiver. De lakkleuren met veel glans; blauw en blauwzilver licht en gelijkmatig. Geschubde met van buitenaf zichtbaar doorgekleurde slagpennen; zwart-witge-schubd met vinktekening. Banden schoon (geen peper, roest), strak, smal lang en gescheiden. Witte banden bij blauw en blauwzilver met fijne donkere bandzoom.

Grondkleur wit. Voorhoofdsnip, voetbevedering en de vleugels gekleurd. Schouderbevedering (hart) breed en goed afgerond. Dijbevedering (gierhakken) zo mogelijk wit, enige kleur is toege-staan. De snip smal aangezet, naar boven breder wordend (peervormig) en ten hoogste tot boven het midden van de ogen reikend, zijdelings vrij van de oogranden.

Reisserflügel: zijn roodzilver- respectievelijk geelzilver gekrast met volle krastekening met lichte veerpunten (donkergekrast). Slagpennen alleen kleur op de binnenvanen; bij gesloten vleugel licht. Voetbevedering licht maar niet wit. Bovensnavel donker- respectievelijk licht hoornkleurig.

Fouten:

Klein Lichaam; hoge stand; korte, sprietige, naar voren stekende onregelmatig gevormde of sterk beschadigde voetbevedering; slecht afgedekte rug; matte of onzuivere kleur; sterke schimmel in de slagpennen; gebrekkig gevormde snip; gekleurde baard of gekleurde hartveren; onzuiver vleugelpatroon (roest of peper); brede, gekartelde of onderbroken banden; zichtbare aanzet van derde band; meerdere witte voetveren of schimmel; smalle of scheve kap; gevlekte ondersnavel; aangelopen snavel bij rood en geel; donker aangelopen oogrand.

Beoordeling:

ü  Algemeen voorkomen

ü  Type en stand

ü  Grootte

ü  Voetbevedering

ü  Kleur

ü  Tekening

ü  Vleugelpatroon

ü  Kap

ü  Oog- en snavelkleur

Ringmaat:  11 mm.

speciaalclub

duivenrassen

Saksische kleurduiven